Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD5456

Datum uitspraak2001-08-28
Datum gepubliceerd2001-11-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers00/513 WET
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN Sector Bestuursrecht Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht Reg.nr.: 00/513 WET Inzake het geding tussen Damka BV, gevestigd te Burgum, eiseres, gemachtigde: mr. J.C.B.C. Geerts, advocaat te Rosmalen, en de Stichting Kwaliteitsgarantie Vleeskalversector (SKV), verweerster, gemachtigde: mr. J.H. Huijgen, advocaat te Den Haag. Procesverloop Bij brief van 19 januari 2000 heeft de directeur van de SKV eiseres mededeling gedaan van een besluit tot het opleggen van een sanctie wegens overtreding van het bepaalde in het Controle- en Sanctiereglement SKV 1999 (verder: CSR). Bij brief van 1 maart 2000 is namens eiseres bij het bestuur van de SKV bezwaar gemaakt tegen de sanctiebeslissing op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In reactie hierop is door verweersters directeur bij brief van 16 maart 2000 meegedeeld dat de SKV niet kan worden aangemerkt als publiekrechtelijk bestuursorgaan en dat het bezwaarschrift derhalve niet conform de regels van de Awb in behandeling zal worden genomen. Hiertegen is namens eiseres bij geschrift van 20 april 2000 beroep ingesteld. Verweerster heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, meervoudige kamer, op 14 augustus 2001. Namens eiseres zijn haar gemachtigde en mevrouw Van Dam-Kastelein, mede-eigenaar van Damka BV, verschenen. Verweerster is verschenen bij haar gemachtigde, die was vergezeld door mevrouw Swier, juridisch medewerker bij de SKV. Motivering Eiseres is juridisch eigenaar van een koppel vleeskalveren en aan haar is door de directeur van de SKV een sanctie opgelegd, onder meer bestaande uit een een boete van ƒ 152.700,-, omdat in een niervetmonster dat was genomen van één van de kalveren van die koppel een niet toegelaten stof in de zin van het CSR is aangetroffen. Verweerster heeft het tegen deze beslissing gerichte bezwaarschrift van eiseres niet als een bezwaarschrift in de zin van de Awb in behandeling genomen, op grond van de overweging dat de SKV niet als een publiekrechtelijk bestuursorgaan kan worden aangemerkt. In beroep is namens eiseres naar voren gebracht dat tegen de opgelegde sanctie niet alleen bezwaar is gemaakt bij verweerster, maar tevens bij de Geschillencommissie Kwaliteitsgarantie Vleeskalversector (GKV). Laatstgenoemde doet op grond van het CSR bij wege van bindend advies uitspraak in geschillen tussen verweerster en bij haar aangesloten ondernemers. In een andere zaak heeft de GKV de SKV-sancties wegens strijd met artikel 5 van de Wet economische delicten (WED) nietig geacht ingevolge het bepaalde in artikel 3:40, tweede lid, van het Burger-lijk Wetboek. Deze uitspraak is door de civiele rechter tot in hoogste instantie in stand gelaten. De gemachtigde van eiseres heeft verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 28 februari 1997 (NJ 1999, 732) inzake SKV/Buijs, alsmede naar Hoge Raad 10 december 1999 (NJ 2000, 8) inzake SKV/Van den Brink. Eiseres meent dat deze jurisprudentie ook op haar zaak van toepassing is. De gemachtigde heeft voorts gewezen op een noot van prof. mr. F.A.M. Stroink in Jurisprudentie Bestuursrecht 2000/20 onder laatstaangehaald arrest van de Hoge Raad inzake SKV/Van den Brink. De annotator constateert dat het Gerechtshof spreekt van een door de SKV opgelegde boete met een publiekrechtelijk karakter. Indien de boete als publiekrechtelijk moet worden beschouwd, is er volgens de annotator sprake van een besluit in de zin van de Awb. Dit zou betekenen dat de burgerlijke rechter niet bevoegd is, maar dat bezwaar en beroep ingevolge de Awb kan worden ingesteld. Om te voorkomen dat het boetebesluit op grond van voormelde redenering formele rechtskracht verkrijgt, heeft eiseres bij het bestuur van verweerster bezwaar gemaakt op grond van de Awb. De mededeling van verweerster dat zij niet kan worden aange-merkt als een publiekrechtelijk bestuursorgaan betekent volgens eiseres dat zij in feite niet-ontvankelijk is verklaard in haar bezwaar. Eiseres acht dit niet juist. Ter onderbouwing van dit standpunt is gewezen op de overweging van de Hoge Raad dat de SKV functioneert als een verlengde arm van het Productschap voor Vee en Vlees en het Productschap voor Diervoeder en derhalve mede de publieke taken van die productschappen vervult, alsmede op het standpunt van de annotator dat de SKV in staatsrechtelijke terminologie een zelfstandig bestuursorgaan is. Ten slotte heeft de gemachtigde op nader uitgewerkte inhoudelijke gronden de rechtbank verzocht het primaire besluit tot oplegging van een sanctie te vernietigen. In het verweerschrift is er op gewezen dat eiseres geen materieel belang heeft bij het innemen van het standpunt dat verweerster als een bestuursorgaan moet worden aangemerkt, nu in eerdere procedures nimmer is aangevoerd of geoordeeld dat de weg van de Awb bewandeld had moeten worden en de door de geschillencommissie geboden (privaatrechtelijke) rechtsbescherming in het verleden uitzonderlijk effectief is gebleken. Vervolgens is aangevoerd dat verweerster geen krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon is en evenmin met enig openbaar gezag bekleed is. Aan de privaatrechtelijke stichting de SKV zijn geen overheidstaken opgelegd en geen publieke bevoegdheden toegekend. De jegens eiseres uitgeoefende bevoegdheden zijn uitsluitend ontleend aan de met haar gesloten overeenkomst als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de statuten van de SKV. Ter nadere onderbouwing van haar standpunt heeft verweerster gewezen op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 3 oktober 1996 (AB 1996, 474, "NV Luchthaven Schiphol"). Voorts is opgemerkt dat, anders dan in het verleden het geval was, het CSR slechts van toepas-sing is op de bij verweerster aangesloten ondernemers. De rechtbank overweegt het volgende. Vooraf moet worden opgemerkt dat de rechtbank verweerster niet kan volgen in haar stelling dat eiseres geen procesbelang heeft. Uit de omstandigheid dat een andere (civielrechtelijke) procedure openstaat volgt niet dat eiseres geen belang heeft bij een uitspraak van de bestuurs-rechter met betrekking tot de thans voorliggende vraag of verweerster als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt. Ingevolge artikel 1:1, eerste lid, van de Awb wordt onder bestuursorgaan verstaan: a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of b. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed. Verweerster is een stichting, opgericht bij notariële akte van 20 december 1990. Gelet hierop is geen sprake van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, zodat vervolgens moet worden beoordeeld of verweerster kan worden aangemerkt als een ander persoon of college met enig openbaar gezag bekleed. Indien en voor zover aan een (rechts)persoon overheidstaken zijn opgedragen en de daarvoor benodigde publiekrechtelijke bevoegdheden zijn toegekend is sprake van een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, onder b, van de Awb. In navolging van de AbRS (zie de door verweerster aangehaalde uitspraak van 3 oktober 1996, AB 1996, 474) stelt de rechtbank dat in gevallen als het onderhavige geen betekenis toekomt aan het al dan niet bestaan van een overwegende overheidsinvloed op het handelen van de privaatrechtelijke rechtspersoon. Derhalve resteert de vraag of met betrekking tot de aan eiseres opgelegde sanctie aan verweerster overheidstaken zijn opgedragen en de daarvoor benodigde publiekrechtelijke bevoegdheden zijn toegekend. Ingevolge artikel 2, tweede lid, aanhef en onder c, van de statuten van de SKV tracht verweer-ster haar doel te verwezenlijken door de toevoeging respectievelijk toediening van onge-wenste groeibevorderende middelen aan kalvervoeders respectievelijk vleeskalveren te bestrijden, in het bijzonder door middel van het sluiten van overeenkomsten met producenten van en handelaren in kalvervoeders, met eigenaren casu quo houders van en handelaren in vleeskalveren, met handelaren in kalfsvlees, alsmede met slachterijen die vleeskalveren slachten, en met bedrijven die kalfsvlees bewerken en/of verpakken, waardoor dezen zich onderwerpen aan de reglementen van de stichting inzake controles, sancties, geschillenrege-lingen en financiën. In de artikelen 21 en volgende van het CSR zijn de sancties genoemd die verweerster aan de aangeslotene kan opleggen. Verweerster ontleent haar bevoegdheid tot het opleggen van de onderhavige sanctie aan de privaatrechtelijke overeenkomst die zij met eiseres heeft gesloten waarin onder meer is vastgelegd, dat eiseres zich als aangeslotene zal onderwerpen aan de statuten van de SKV en aan het bepaalde in de krachtens deze statuten vastgestelde reglementen, alsmede dat ver-weerster bij niet of niet behoorlijke nakoming gerechtigd is om een boete op te leggen. De sanctie is opgelegd ter zake van het door verweerster gestelde aantreffen van een ingevolge de Regeling gebruik hormonen en ß-agonisten (Staatscourant 130, 11 juli 1997, verder te noe-men: de regeling) verboden stof. De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) heeft met de regeling invulling gegeven aan de artikelen 3 en 6 van het Besluit verboden stoffen Diergeneesmiddelenwet (Staatsblad 1997, 302, verder te noemen: het besluit) en enige regelingen gewijzigd ter implementatie van richtlijn 96/22/EG en richtlijn 96/23/EG. Volgens de nota van toelichting bij het besluit wordt het toezicht op de naleving gedaan door de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees, de Algemene Inspectiedienst (AID) van het ministerie van LNV en de Veterinaire Inspectie (VI) van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, terwijl ook toezicht door de betrokken sectoren zelf niet wordt uitgesloten. De AID en de VI zijn tevens belast met de strafrechtelijke handhaving. De door verweerster gesanctioneerde gedraging is, als zijnde een ingevolge de Diergeneesmiddelenwet en de daarop berustende bepalingen verboden gedraging, op grond van het bepaalde in artikel 1 van de WED een economisch delict. Aldus is vanwege de overheid voorzien in een sanctionering-stelsel ter bevordering van de naleving van de met de regeling nader ingevulde bepalingen. Niet gebleken is dat de overheid daarnaast bevoegdheden met betrekking tot de handhaving aan verweerster heeft toegekend. De enkele omstandigheid dat verweerster (mede) doelen nastreeft die tot de zorg van de overheid behoren, brengt nog niet met zich mee dat sprake is van de uitoefening van een overheidstaak. De door eiseres gestelde marktdwang kan evenmin tot die conclusie leiden. Eiseres heeft een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten met verweerster, terwijl niet is gebleken dat zij op enigerlei wijze van overheidswege daartoe is gedwongen. Aangezien ook anderszins niet is gebleken dat (een orgaan van) verweerster ter zake van de sanctionering van gedragingen als hier aan de orde met enige publiekrechtelijke taak of bevoegdheid is toegerust, komt de rechtbank tot de slotsom dat niet kan worden gesproken van een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, van de Awb. Hieruit volgt dat een door verweerster genomen beslissing op het door eiseres ingediende bezwaarschrift geen besluit zou zijn geweest als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Het niet in behan-deling nemen van het bezwaarschrift van eiseres levert dan evenmin een besluit op. Derhalve dient de rechtbank zich onbevoegd te verklaren om van het beroep kennis te nemen. De rechtbank acht geen termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Awb een partij te veroordelen in de proceskosten. Beslissing De rechtbank: verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen. Aldus gegeven door mr. E. de Witt, voorzitter, en mrs. E.M. Visser en K. Post, rechters, en door voornoemde voorzitter in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2001, in tegenwoordigheid van mr. P.R.M. Poiesz als griffier. w.g. P.R.M. Poiesz w.g. E. de Witt Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke be-voegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in artikel 6:13 juncto 6:24 van de Awb. Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan: De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Postbus 20019 2500 EA Den Haag In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt. Afschrift verzonden op: